Wat kan een werknemer ondernemen tegen ontslag op staande voet?
Een werknemer die van mening is dat hij ten onrechte op staande voet ontslagen is, moet binnen twee maanden na het ontslag een verzoekschrift indienen bij de rechtbank.
De werknemer kan daarbij twee posities innemen:
- De werknemer kan zich op het standpunt stellen dat er geen sprake is van een dringende reden en kan de rechter verzoeken om het ontslag te vernietigen. Als de rechter dit verzoek honoreert, dan heeft dit tot gevolg dat de opzegging nooit heeft plaatsgevonden en de arbeidsovereenkomst dus gewoon is blijven bestaan.De werkgever zal in dat geval met terugwerkende kracht alsnog het verschuldigde loon moeten betalen. De rechter kan bepalen dat de werkgever vanwege de te late betaling van dit loon maximaal 50% verhoging moet betalen over de verschuldigde loonsom.
- De werknemer kan zich ook neerleggen bij het ontslag als zodanig, maar de rechter verzoeken om hem een of meer vergoedingen toe te kennen omdat er geen sprake is van een dringende reden. Deze vergoedingen kunnen bestaan uit (een combinatie van): een vergoeding wegens het niet in acht nemen van de juiste opzegtermijn, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
In het tweede scenario legt de werknemer zich dus neer bij het einde van zijn arbeidsovereenkomst, maar claimt hij bij de kantonrechter een aantal vergoedingen.